1. Een voertuig volgen
Laat een auto (kleur of kenteken) een aantal minuten zo onopvallend mogelijk op een veilige afstand volgen.
2. Alleen schakelen als de wielen in de rechtuitstand staan
Zorg dat je alle handelingen die bij het schakelen horen, hebt uitgevoerd, voordat je een bocht instuurt.
3. Kiezen en gebruiken van een stopplaats na passeren tegenligger
Parkeer de auto zo snel mogelijk op een veilige en verantwoorde plaats, nadat je een aangegeven tegenligger bent gepasseerd.
4. Zoveel mogelijk het rollend vermogen van de auto gebruiken
Probeer zoveel mogelijk wisselingen in snelheid veilig op te vangen met het gaspedaal door deze op tijd los te laten. Rem hierbij zo min mogelijk.
5. Kies zoveel mogelijk de snelste of vlotste rijstrook
Maak zoveel mogelijk gebruik van de rijstrook waarop het verkeer het meest doorrijdt.
6. Opschakelen naar de hoogste en terugschakelen naar de laagste versnelling
Schakel in een bepaald aantal minuten eerst vanuit stilstand tijdens het optrekken omhoog naar de hoogste versnelling om vervolgens weer terug te schakelen naar de eerste versnelling. Je slaat hierbij geen versnellingen over en regelt je snelheid op een veilige manier.
7. Zoveel mogelijk de maximumsnelheid rijden
Rijd zoveel mogelijk de toegestane maximumsnelheid zonder het overige verkeer te hinderen of in gevaar te brengen.
8. Milieuverantwoord rijden
Tijdens het rijden denk je hardop en motiveer je de momenten waarop je:
• zo vlot mogelijk opschakelt naar een hogere versnelling;
• het gaspedaal snel en doortastend intrapt;
• de auto in een zo hoog mogelijke versnelling laat uitrollen.
9. Voorspel de volgorde van verkeersstromen al dan niet d.m.v. verkeerslichten
Benoem de volgorde waarin de verschillende verkeersstromen van het kruispunt gebruik kunnen of mogen maken om op te rijden. Geef bij verkeerslichten aan in welke volgorde je verwacht dat ze op groen zullen gaan.
10. Sturen met het gaspedaal
Probeer vanaf nu tijdens het rijden van bochten in het wegverloop de nodige stuurcorrecties uit te voeren met het gaspedaal in plaats van met het stuur.
11. Tripleren voorkomen
Voorkom vanaf nu dat je tegelijkertijd met twee of meer andere bestuurders naast elkaar rijdt.
12. Gebruik onverharde weggedeelten (‘bijzonder’ ruimtekussen)
Als je op smalle wegen tegenliggers moet passeren, moet je hiervoor soms de berm gebruiken. Voor deze opdracht zorg je dat je voor het passeren van de tegenligger:
• de snelheid goed hebt geregeld;
• de juiste versnelling is ingeschakeld;
• vloeiend de berm instuurt;
• de tegenligger passeert met trekkende motor.
13. Inhalen zonder te remmen en/of te schakelen
Haal zoveel mogelijk in. Maar niet meer dan één bestuurder per inhaalmanoeuvre. Voer na elke inhaalmanoeuvre opnieuw alle voorbereidingshandelingen uit voor de volgende inhaalmanoeuvre.
14. Zoveel mogelijk een gelijkmatige snelheid aanhouden/gebruikmaken van cruisecontrol
Probeer zo lang mogelijk een zo gelijkmatig mogelijke snelheid aan te houden. Voorkom onnodig afremmen en weer optrekken. Gebruik hierbij eventueel de cruisecontrol.
15. Inhalen en in laten halen op autosnelwegen
Inhalen:
• Haal zoveel mogelijk voertuigen in.
• Haal niet meer dan één voertuig per inhaalmanoeuvre in.
• Ga na een inhaalmanoeuvre eerst terug naar de rechterkant van de rijbaan, voordat je opnieuw inhaalt.
• Houd een snelheidsverschil van maximaal 10 km/u aan.
Laat je inhalen door maximaal 10 personenauto’s, maar zorg ervoor dat inhalende bestuurders geen snelheidsovertredingen hoeven te maken. Ga na deze manoeuvre zelf weer inhalen.
16. Houd het voertuig zoveel mogelijk ‘rollend’
Probeer de auto continu in beweging te houden. Dit doe je door goed te anticiperen en je ruimtekussen in de gaten te houden. Hinder andere weggebruikers niet onnodig.